Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI8664

Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-06-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers312783 / HA ZA 08-1949
Statusgepubliceerd


Indicatie

Incidentele vordering tot aanhouding van de hoofdzaak totdat het Hof van Justitie EG prejudiciële vragen van de HR heeft beantwoord over de uitleg van art. 71 EEX-Vo en eventueel art. 31 CMR (welke vragen zijn gerezen in een geheel andere procedure).


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 312783 / HA ZA 08-1949 Uitspraak: 27 mei 2009 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiser], wonende te Gouda, eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident, advocaat eerst mr B.S. Janssen, thans niet ten processe vertegenwoordigd, - tegen - 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WINCANTON TRANSPORT B.V., gevestigd te Rotterdam, 2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging WINCANTON GMBH, gevestigd te Heilbronn, Duitsland, gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident, advocaat mr R.W.J.M. te Pas. Eiser wordt hierna aangeduid als "[eiser]", gedaagden samen als "Wincanton" en afzonderlijk als respectievelijk "Wincanton B.V." en "Wincanton GmbH". 1. Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 3 juni 2008; - incidentele vordering tot aanhouding, tevens voorwaardelijke conclusie van antwoord, met producties; - tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 18 februari 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 25 maart 2009; - akte van [eiser] houdende overlegging producties tevens conclusie van antwoord naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek; - brief van mr C.E. Vollebregt d.d. 8 april 2009 en brief van mr R.W.J.M. te Pas d.d. 15 april 2009, welke brieven aan het proces-verbaal van de comparitie van partijen zijn gehecht. De zaak tegen de derde gedaagde, ECT Delta Terminal B.V., is op 24 september 2008 doorgehaald. De zaak tegen de vierde medegedagvaarde Pfeiffle Sportbekleidung GmbH + CO. KG. is niet aangebracht. Ter rolle van 6 mei 2009 heeft de advocaat van [eiser] zich onttrokken. Er heeft zich geen andere advocaat gesteld. 2. De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 Op vrijdag 9 mei 2008 heeft [eiser] bij ECT Delta Terminal te Rotterdam een geladen container in ontvangst genomen teneinde deze vandaar over de weg te vervoeren naar Pfeiffle Sportbekleidung GmbH + CO. KG. te Pfullingen in Duitsland (hierna: Pfeiffle). Die dag heeft [eiser] de vrachtwagencombinatie met de container geparkeerd in Gouda. Toen [eiser] op maandag 12 mei 2008 vanuit Gouda naar Duitsland wilde vertrekken, bleek de vrachtwagencombinatie te zijn ontvreemd. 2.2 De container was geladen met een zending kleding, die vooralsnog niet is teruggevonden. De lading zou een brutogewicht hebben gehad van 6.411 kg. 2.3 De Würtembergischen Versicherung A.G. heeft bij het Landgericht Stuttgart, Duitsland een 'Klage' d.d. 10 juni 2008 ingediend tegen Birkart Globistics GmbH & Co Logistik und Service KG (hierna: Birkart) terzake van een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van (voorlopig) € 183.957,39 met rente. Würtembergischen Versicherung A.G. vordert daarin als transportverzekeraar en cessionaris van Pfeiffle vergoeding van de schade wegens het verloren gaan van de bewuste zending kleding, waarvan het vervoer van Rotterdam naar Pfullingen door Pfeiffle was opgedragen aan Birkart. 2.4 Birkart, thans genaamd Logwin Air + Ocean Deutschland GmbH, had de opdracht tot het vervoer uitbesteed aan Wincanton B.V. - al dan niet via Wincanton GmbH - en Wincanton B.V. had deze op haar beurt uitbesteed aan [eiser]. 3. De vordering in de hoofdzaak 3.1 De vordering luidt, verkort weergegeven, om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat: 1. Wincanton, althans één van haar, in een eventuele schadevordering jegens [eiser] niet-ontvankelijk is, 2. subsidiair, [eiser] niet aansprakelijk is voor de door Wincanton, althans één van haar, geleden schade ter zake van de betreffende zending, 3. meer subsidiair, [eiser] niet verder aansprakelijk is jegens Wincanton, althans één van haar, dan tot het bedrag van de CMR-beperking ex art. 23 lid 3 CMR, met veroordeling van Wincanton, althans één van haar, in de kosten van het geding. 3.2 [eiser] heeft aan de vordering - kort en zakelijk weergegeven - de volgende stellingen ten grondslag gelegd: - [eiser] is van mening dat hij niet aansprakelijk is voor de diefstalschade; hij beroept zich op overmacht en/of schuld van de rechthebbende (art. 17 lid 2 CMR); - voor zover [eiser] aansprakelijk mocht zijn, komt hem een beroep toe op de aansprakelijkheidsbeperking van art. 23 lid 3 CMR; - [eiser] heeft belang bij de gevorderde verklaring voor recht. 4. Het verweer in de hoofdzaak 4.1 De voorwaardelijke conclusie van antwoord - voor het geval de rechtbank de incidentele vordering tot aanhouding mocht afwijzen - strekt ertoe dat de rechtbank, mede gezien de artt. 21 en 111 Rv, de vordering van [eiser] zal afwijzen. 4.2 Wincanton heeft daartoe aangevoerd: - Wincanton GmbH is bij het vervoer niet betrokken geweest; - [eiser] heeft niet voldaan aan haar verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren; ook heeft [eiser] niet voldoende bewijs aangedragen voor zijn beroep op overmacht en beperking van aansprakelijkheid; - pas zodra [eiser] openheid van zaken geeft over feitelijke inhoud en omvang van deze zaak kan Wincanton een gemotiveerd standpunt innemen. 5. De vordering in het incident tot aanhouding 5.1 De vordering luidt dat de rechtbank de onderhavige procedure zal aanhouden totdat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak zal hebben gedaan in de procedure bij de Hoge Raad met rolnummer 07/12652, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident. 5.2 Wincanton heeft daartoe het volgende aangevoerd: - de onderhavige procedure moet worden aangehouden totdat het Hof van Justitie de door de Hoge Raad in genoemde procedure bij uitspraak van 28 november 2008 (NJ 2008, 623) gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord die zijn gesteld over de uitleg van art. 71 EEX-Vo en art. 31 CMR; Wincanton heeft daarbij een reëel belang; - aanhouding kan van betekenis zijn voor de uitkomst van het materiële geschil; tegenstrijdige uitspraken met betrekking tot hezelfde onderwerp moeten worden vermeden; de kans is aanwezig dat de beslissing van de rechtbank onverenigbaar zal zijn met de door het Hof van Justitie te geven antwoorden; - het vorderen van een negatieve verklaring voor recht zou misbruik van procesrecht kunnen opleveren. 6. Het verweer in het incident 6.1 [eiser] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Wincanton in de kosten. 6.2 [eiser] heeft daartoe aangevoerd: - de antwoorden van het Hof van Justitie zijn van geen enkel belang voor de onderhavige procedure: de door de Hoge Raad gestelde vragen betreffen enkel de erkennings- en tenuitvoerleggingsfase en de vraag of de door (naar Nederlandse maatstaven) onbevoegde rechters gewezen vonnissen binnen de EU erkend moeten worden; de onderhavige procedure bevindt zich (nog lang) niet in deze fase, nog daargelaten de vraag of zij ooit in die fase zal geraken; - [eiser] is nimmer aansprakelijk gesteld door enige partij bij het vervoer en is evenmin in de Duitse bodemprocedure betrokken. 7. De beoordeling in het incident 7.1 De onderhavige vordering van [eiser] strekt tot het verkrijgen van een negatieve verklaring voor recht dat hij niet dan wel beperkt aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal van de door hem als vervoerder in opdracht van Wincanton ten vervoer ontvangen container met kleding. Nadat deze vordering bij deze rechtbank aanhangig was gemaakt, heeft de verzekeraar van Pfeiffle bij het Landgericht Stuttgart terzake van dezelfde diefstal een vordering tot schadevergoeding ingesteld tegen Birkart als de vervoerder/ wederpartij van Pfeiffle. 7.2 De rechtsverhouding tussen [eiser] en Wincanton (B.V.) als zijn opdrachtgever tot het vervoer is onderworpen aan de CMR. Naar valt aan te nemen is ook op de aansprakelijkheid van Birkart jegens Pfeiffle de CMR van toepassing. De bevoegdheid van deze rechtbank krachtens art. 31 CMR om kennis te nemen van de vordering van [eiser] is niet omstreden. 7.3 De achtergrond van de vordering van [eiser] is het verschil in opvatting dat bestaat in de Nederlandse respectievelijk de Duitse rechtspraak met betrekking tot de uitleg en toepassing van art. 29 CMR inzake de doorbreking van de beperkte aansprakelijkheid van de vervoerder ingevolge art. 23 CMR. Dat verschil in opvatting zou in het onderhavige geval ertoe kunnen leiden dat de Nederlandse rechter tot het oordeel komt dat [eiser] jegens Wincanton beperkt aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal en dat de Duitse rechter oordeelt dat Birkart tegenover de rechtsopvolger van Pfeiffle voor dezelfde schade onbeperkt aansprakelijk is. 7.4 Bij de discussie over de gevolgen van het bedoelde verschil in opvatting speelt tevens een rol dat volgens twee uitspraken van het Duitse Bundesgerichtshof van 20 november 2003 een negatieve verklaring voor recht (negative Feststellungsklage) niet kan worden aangemerkt als een rechtsvordering over hetzelfde onderwerp als een vordering tot schadevergoeding (Leistungsklage), zoals bedoeld in art. 31 lid 2 CMR en dat derhalve een in Nederland aanhangig gemaakte procedure tot een negatieve verklaring voor recht geen invloed heeft op de bevoegdheid van de Duitse rechter om kennis te nemen van een later ingestelde vordering tot schadevergoeding. 7.5 De door de Hoge Raad in de zaak 07/12652 in zijn uitspraak van 28 november 2008 (LJN BF0491; TNT/AXA) aan het Hof van Justitie gestelde vragen hebben betrekking op de uitleg van art. 71 EEX-Vo en tevens - voor het geval het Hof van Justitie zich daartoe bevoegd acht - op de uitleg van art. 31 CMR. Daarbij gaat het om de samenloop van die bepalingen in verband met de erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland van een in Duitsland gegeven beslissing over de aansprakelijkheid onder de CMR. 7.6 Voor zover bekend is door het Landgericht Stuttgart in de procedure tussen de verzekeraar van Pfeiffle en Birkart nog geen uitspraak gedaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat Birkart bij de Duitse rechter een (vrijwarings)vordering heeft ingesteld tegen Wincanton GmbH, Wincanton B.V. of [eiser], noch dat Wincanton GmbH of Wincanton B.V. aldaar een (ondervrijwarings)vordering heeft ingesteld tegen [eiser]. Van een samenloop van onverenigbare beslissingen van de Duitse en de Nederlandse rechter tussen dezelfde partijen over hetzelfde schadevoorval is aldus geen sprake. Tenuitvoerlegging van een beslissing van de Duitse rechter daaromtrent is niet aan de orde. 7.7 Onder deze omstandigheden acht de rechtbank geen deugdelijke grond aanwezig om de onderhavige procedure aan te houden totdat het Hof van Justitie de betreffende vragen van de Hoge Raad heeft beantwoord. Het antwoord op die vragen in de sfeer van erkenning en tenuitvoerlegging is hoe dan ook niet van directe invloed op de beslissing van de rechtbank in deze procedure. Aan het Hof van Justitie is niet (impliciet) de vraag gesteld of een vordering tot een negatieve verklaring voor recht onverenigbaar moet worden geacht met de CMR, noch of en wanneer voor een dergelijke vordering een rechtens te respecteren belang bestaat. Of in dit geval [eiser] voldoende belang heeft bij zijn vordering dient te worden beoordeeld in de hoofdzaak. De incidentele vordering moet daarom worden afgewezen. Aan het verzoek van Wincanton tot het openstellen van tussentijds hoger beroep wordt niet voldaan, nu geen bijzondere redenen zijn aangevoerd of gebleken om af te wijken van de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv. 8. De beoordeling in de hoofdzaak 8.1 De rechtbank verwerpt het standpunt van Wincanton dat de dagvaarding niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. 8.2 Het tot nu toe tussen partijen gevoerde debat betrof hoofdzakelijk de incidentele vordering tot aanhouding. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] bij akte een aantal producties in het geding gebracht die kennelijk betrekking hebben op de vordering in de hoofdzaak, zonder een specifieke toelichting daarop. De raadsman van Wincanton heeft op de comparitie van partijen gevraagd nog in de gelegenheid te worden gesteld te reageren op de standpuntbepaling van [eiser] in het materiële geschil. De rechtbank ziet aanleiding om beide partijen, [eiser] als eerste, de mogelijkheid te geven zich over het geschil in de hoofdzaak nader uit te laten. 9. De beslissing De rechtbank, in het incident wijst de vordering af; veroordeelt Wincanton in de kosten van het incident, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op nihil aan verschotten en op € 904,- aan salaris van de procureur; in de hoofdzaak alvorens verder te beslissen: verwijst de zaak naar de rol van woensdag 1 juli 2009 voor akte aan de zijde van [eiser]. Dit vonnis is gewezen door mr Van Zelm van Eldik. Uitgesproken in het openbaar. 10/1515